Over Jezus'houding tegenover de overheid. Ook lezen I Petrus 2: 13-25
Vrienden van Koning Jezus,
Wanneer we nadenken over onze overheid in het licht van de Bijbel en in het licht van de wereld waarin wij leven, dan hebben we allereerst veel reden tot dankbaarheid.
Wij mogen ons verheugen in een regering die godsdienstvrijheid garandeert en beschermt; een overheid die zich actief inzet om de minsten te helpen met een netwerk van uitkeringen en instanties; een samenleving waarin Christenen volop hun geluid kunnen laten horen en meeregeren tot in de hoogste regionen. Talloze gelovigen in vele andere landen op aarde kunnen slechts dromen van de vrede en welvaart die wij genieten. Maar het gaat met deze zegeningen vaak net als met onze gezondheid – je wordt je er pas echt bewust van wanneer je het niet meer hebt of als het bedreigd wordt.
Toch zijn er ook bedenkelijke en zorgelijke tendensen aan te wijzen in ons eigen land en in onze overheid. Het lijkt de laatste tijd alsof de invloed van Christelijke partijen en organisaties steeds verder wordt ingeperkt; alsof er partijen zijn die erop uit zijn de Christelijke fundamenten van onze samenleving te elimineren. Er is een fanatiek secularisme dat niks moet hebben van een Christelijk geluid als het gaat over huwelijk en seksualiteit, over het begin en het einde van het leven, en in het onderwijs en de zorg.
Ook breder zijn er in onze maatschappij ontwikkelingen die je zorgen kunnen baren. Er ontstaat ook in ons land een steeds bredere kloof tussen arm en rijk. Er zijn managers en directeuren die via bonussen en topsalarissen zichzelf verrijken terwijl hun bedrijven eraan kapot gaan. Er is in onze informatiemaatschappij met alle moderne technieken en sociale media, een ontwikkeling waarbij alles over iedereen centraal bekend is en gecontroleerd kan worden. Het schrikbeeld van Openbaring 13: 16-17 waarbij niemand zonder het merkteken van het beest iets kan kopen of verkopen is niet ondenkbaar meer met de hulp van moderne technieken. Er is ook een toenemende intolerantie en verharding in ons werelddeel ten aanzien van asielzoekers uit verarmde delen van de wereld.
In het gespreksmateriaal voor de groeigroepen rondom het thema “Inburgeren in Gods koninkrijk” gaat het bij dit thema over wat Paulus schrijft in Romeinen 13: 1-8, een sleuteltekst als het gaat over de houding van gelovigen ten opzichte van de overheid.
Hier zullen we ons concentreren op het voorbeeld van onze Heer, een voorbeeld dat je kunt karakteriseren als “kracht in krachteloosheid”, iets wat door Paulus als volgt wordt verwoord: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig” (I Kor.1: 18ff; 2 Kor 12: 10).
Jezus leefde in een tijd en cultuur die veel bedreigender was dan de onze.
Hij werd tenslotte als een revolutionaire rebel gekruisigd, al was dat door valse beschuldigingen. Jezus leefde in bezet gebied, waar de Romeinen heersten met ijzeren hand in het gehele gebied rondom de Middellandse Zee. Er leefde een diepe hunkering naar vrijheid bij de Joden, een verlangen naar de ‘gouden eeuw’ van Israël, het tijdperk van David en Salomo. Er waren in de tijd van Jezus dan ook geregeld gewelduitbarstingen tegen de Romeinse bezetters, die wreed werden neergeslagen. In Handelingen 5: 34-37 verhaalt Gamaliël in het Joodse Sanhedrin over revolutionaire verzetsstrijders als Theudas en Judas de Galileeër die bloedig aan hun einde kwamen. Barabbas, die in plaats van Jezus werd vrijgelaten door Pilatus, was waarschijnlijk ook zo’n verzetsheld. We moeten ook bedenken dat 40 jaar na Jezus’ dood er in het jaar 70 na Christus een opstand volgde tegen het Romeinse gezag waardoor geheel Jeruzalem werd verwoest en de Joden werden verstrooid ver buiten Palestina. Jezus leefde dus in een explosieve, politieke situatie – een situatie die vele huidige Christenen, die leven als gelovige minderheid onder verdrukking, zich beter kunnen voorstellen dan wij.
De Romeinse overheersers regeerden vaak indirect via een netwerk van corrupte, lokale heersers (zoals Herodus en zijn familie). De totale belastingdruk van de Romeinse en Joodse heersers samen bedroeg meer dan 40% van het loon dat de gewone man verdiende. Daarnaast moest men voor sommige diensten extra smeergeld betalen.
De vraag die Jezus kreeg over het betalen van belasting (Matt. 17: 24-27) had deze achtergrond en was een gemene strikvraag omdat Jezus zowel de Romeinse bezetters als zijn Joodse aanhangers met zijn antwoord tegen zich in het harnas kon jagen. Toen Jezus werd beschuldigd bij zijn verhoor door Pilatus dook de beschuldiging, dat hij mensen zou hebben verboden belasting te betalen aan de keizer, opnieuw op (Zie Lukas 23:2).
Het
verzet van de Joden tegen de Romeinse bezetting en tegen de uitbuiting nam verschillende vormen aan. De partij van
de Sadduceeërs was een tolerante religieuze partij van rijke
landeigenaren die nauw samenwerkten met de Romeinen en er zelf beter van
werden. De Essenen vormden een fanatieke, religieuze kloosterorde die
afgezonderd wilde leven als een heilige gemeenschap. En de partij van de Farizeeërs
stond daar wat tussen in. Ze hadden minder politieke belangen dan de
Sadduceeërs en deelden met de Essenen het verlangen om Gods wetten strikt te
handhaven. Daarnaast was er een kleine, revolutionaire groep, de Zeloten,
die met geweld en terreur hun doel wilden bereiken. De benaming ‘zeloot’ betekent
‘ijveraar’- iemand die radicaal gaat voor bijbelse idealen.
Jezus
moest in zijn houding tegenover de overheden uit zijn tijd rekening houden met
deze verschillende partijen en hun reacties op zijn optreden. Zijn optreden
trok nogal wat belangstelling en kon gemakkelijk worden gezien als een
politieke manifestatie. In Oosterse landen zijn politiek en religie toch vaak
vervlochten en dit was bezet gebied.Zo zal de tempelreiniging, die in de evangeliën zowel aan het begin als aan het einde van Jezus’ optreden wordt vermeld (Joh.2: 13-25; Lukas 19: 45-48), en de intocht in Jeruzalem die eraan voorafgaat, waarbij het volk roept “Gezegend hij die komt, de Koning in de naam des Heren” door de Romeinse soldaten met argwaan zijn bekeken, terwijl de rijke Sadduceeërs hun bron van inkomsten vanuit de tempelmarkt bedreigd zagen.
De onderkoning Herodus Antipas, die Johannes de Doper liet vermoorden, dreigde ook Jezus te liquideren, want Jezus kreeg de waarschuwing: “Vertrek, ga weg van hier, want Herodus wil u doden!” (Lukas 13: 31) Het antwoord van Jezus: “Zeg tegen die vos…” zal niet geholpen hebben om die dreiging te verminderen.
Een bijzonder politiek geladen vraag was ook de strikvraag: “Is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? ” ( Mark. 12: 13-17). Jezus kon die vraag niet met “ja”of “nee” beantwoorden zonder iemand te beledigen. Een simpel “ja”zou hem onpopulair maken bij het gewone volk dat zwaar werd uitgebuit; een “nee” zou hem in het kamp van de gewelddadige Zeloten zetten en een conflict met de Romeinen uitlokken.
Er waren in die tijd twee soorten muntstukken in omloop onder de Joden: de Romeinse drachme die gold als algemeen betaalmiddel waarop de beeltenis van keizer Ceasar prijkte en de Joodse shekel die als Joods betaalmiddel werd gebruikt. In de tempel mocht men alleen shekels gebruiken.
Jezus verbaasde iedereen met zijn antwoord “Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.” Ze waren met stomheid geslagen, schrijft Markus.
Hun verbazing kwam voort uit het feit dat Jezus met zijn antwoord precies tussen twee gevaarlijke kliffen doorzeilde. Men kon hem niet beschuldigen van verzet tegen de Romeinse belasting en tegelijk kwam hij openlijk op voor het meerdere gezag van God.
De vraag die Jezus eerst stelde: “Van wie is dit een beeltenis en van wie is het opschrift?” duwde juist de vraagstellers in de hoek. Wat deden zij met het Romeinse geld in hun zak terwijl er ook Joods geld was met de beeltenis van de Joodse zevenarmige menora?
Nooit
zette Jezus zijn discipelen aan tot gewelddadige actie of publiek protest tegen
mistoestanden. De tempelreiniging was een daad van heilige verontwaardiging
over de ontheiliging van zijn Vaders huis. Jezus zei: “Er staat geschreven:
‘Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie hebben er een rovershol
van gemaakt!’” (Luk. 19:46).
Het gewelddadige verzet van Petrus,
die de knecht van de hogepriester het oor afsloeg, werd onmiddellijk door Jezus
veroordeeld en bezworen met de woorden: “Steek je zwaard terug op zijn plaats.
Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. Weet je niet dat
ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en hij mij onmiddellijk meer dan 12
legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften
in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?” Door het oor van de gewonde man te genezen en
zijn leerling te bestraffen nam Jezus afstand van gewelddadige actie.Ook later, tijdens de verhoren in de nacht voor zijn kruisiging, verzette Jezus zich niet tegen bespottingen en beschuldigingen. Tijdens de ondervraging door Pilatus zweeg hij (Joh. 19:9) en vervulde zo de profetie van Jesaja 53:7, “Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open.”
Deze lijdzame houding van Jezus tegenover de agressie van zijn belagers heeft diepe indruk gemaakt op de van nature opvliegende Petrus. Op latere leeftijd schrijft hij aan kerken die vervolgd worden en roept hen dan op het voorbeeld van Jezus te volgen.
“Erken het gezag van bestuurders die door de mensen zijn aangesteld; van de keizer, de hoogste autoriteit, en van de gouverneur, die hij heeft aangesteld om misdadigers te straffen en te belonen wie het goede doen…”, schrijft Petrus in I Petrus 2: 13.
En hij vervolgt, als hij zich richt tot gelovige slaven die onverdiend en onterecht moeten lijden: “Dat is uw roeping; ook Christus heeft geleden, om uwentwil, en u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetstappen van hem die geen enkele zonde beging en over wiens lippen geen leugen kwam. Hij werd gehoond maar hoonde zelf niet, hij leed en dreigde niet, hij liet het oordeel over aan hem die rechtvaardig oordeelt…..Door zijn striemen bent u genezen.”
Op
de avond vóór zijn arrestatie en lijden, toen Jezus al voorzag dat hij zijn
levenseinde tegemoet ging, onderwees hij zijn discipelen over wat hen te
wachten stond en bad voor hen. Net als Jezus zelf zou de wereld hen haten (Joh.
15: 18-21; 17: 14-19). Hij bad niet dat zijn Vader hen uit de wereld
zou wegnemen, maar wel of hij hen in een vijandige wereld wilde beschermen. “Ze
horen niet bij wereld” bad Jezus, “Ik zend hen wel naar de wereld” ( Joh. 17:
16-18). In de wereld maar niet van de wereld – dat is de positie
van Gods kinderen. Ons hart, onze hartstoewijding ligt elders.
Tijdens
zijn verhoor door Pilatus werd Jezus door hem gevraagd: “Bent u de koning van
de Joden?” Jezus antwoordde: ‘Mijn
koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde
zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden
zou worden uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier”(Joh. 19: 36).Jezus erkent hier dat zijn koningschap geen aardse, plaatselijke en politieke focus heeft. Het is een geestelijke heerschappij die wortelt in Gods eeuwige plan van verlossing. De grootheid en glorie van God werden zichtbaar in het lijden en de vernedering van Jezus.
We
hebben vrij uitvoerig stilgestaan bij de manier waarop Jezus omging met de
politieke en religieuze machten in zijn tijd. Zijn voorbeeld heeft ons in onze
omgang met huidige overheden en machthebbers nog veel te zeggen.
Jezus
onderwierp zich gewillig aan de machthebbers van zijn tijd. Hij kwam niet
tegen hen in verzet en riep zijn discipelen en volgelingen ook niet op dat te
doen. Hoewel hij de schijnheiligheid van de Joodse religieuze leiders doorzag en geregeld ontmaskerde, stookte hij niemand op tegen hen in verzet te komen.
In navolging van onze Heer, dienen we als gelovigen ook ons te onderwerpen aan de overheden en bestuurders die zijn aangesteld. Petrus roept slaven uit zijn tijd op zich te onderwerpen aan hun meesters, “niet alleen aan de goede en rechtvaardige, maar ook aan de onrechtvaardige” (I Petrus 2:18). Onverdiend leed verdragen voor goede daden wordt door hem zelfs omschreven als ‘een blijk van Gods genade” (I Petrus 2: 20).
Jezus verwierp alle gewelddadige actie, ook als de agressie tegen hem en zijn leerlingen dat wel rechtvaardigde. Zijn reactie op de geweldsuitbarsting van Petrus tijdens zijn arrestatie spreekt wat dat betreft boekdelen: “Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen” (Matt.26:52). Geweld baart altijd meer en heftiger geweld. Jezus kwam juist om die duivelsspiralen van haat, geweld en dood te doorbreken.
In Romeinen 13: 1-2 wordt in diezelfde trant door Paulus zelfs gesteld dat verzet tegen de door God aangestelde overheid, verzet betekent tegen een instelling van God, en wie dat doet roept over zichzelf zijn veroordeling af.
Meerdere keren maakte Jezus duidelijk dat het niet aan zijn volgelingen is om de belasting van aardse overheden te ontduiken. We zagen al hoe hij dit onderwees na de strikvraag van de Farizeeërs, en ook met de miraculeuze geschiedenis van Matt. 17: 24-27 leert hij zijn discipelen dat ze tol of belasting dienen te betalen aan wie dat van hen eist.
Tegelijkertijd maakt Jezus vaak wel duidelijk dat er een hoger gezag is dan de aardse overheden aan wie zijn discipelen allereerst verantwoording schuldig zijn. Hij leert hen over een koninkrijk dat “niet is van deze wereld”- een geestelijk koningschap in het hart van zijn volgelingen waardoor ze spontaan van binnenuit zijn belangen centraal stellen en zich ten diepste niet afhankelijk weten van aardse machthebbers.
“Vader, in uw handen leg ik mijn geest”, bad Jezus net voor zijn sterven. Het is vanuit die overgave aan een Macht groter dan alle aardse machten, dat we mogen leven. In Gods hand mogen we ons geborgen weten, zelfs middenin stormen die ons leven bedreigt.
Jezus was toen het erop aankwam dan ook niet bang voor de macht van aardse machthebbers. Hoewel hij eerder het in Getsemane moeilijk had met zijn naderende einde, zegt hij ronduit tegen een dreigende Pilatus: “De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven” (Joh. 19: 11). Tijdens dit gesprek wordt niet van Jezus, maar juist van Pilatus gezegd dat hij “erg bang” werd (Joh. 19:8).
Een bordje met de tekst “Jezus uit
Nazareth, koning van de Joden”, liet Pilatus in drie talen op het kruis van
Jezus aanbrengen. Zelfs terwijl Jezus aan het kruis hing werd die tekst door de
Joodse leiders betwist (Joh. 19: 19-22). Maar ongewild verkondigde Pilatus met
deze inscriptie voor heel de wereld de waarheid. Want vandaag belijden
miljoenen wereldwijd dat Jezus Christus is de Koning der koningen en de Heer
van alle heren. Alleen zijn koningschap duurt tot in eeuwigheid! Amen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reacties zijn welkom